Drie dagen Vissenaken
9, 10 en 11 maart 631
Viering van Sint-Hymelinus op maandag 10 maart 2003
0p 10 maart viert Vissenaken zijn heilige: de heilige Hymelinus van Vissenaken. In het jaar 631 overleed hij in de nacht van 10 maart in de schuur van de pastoor van Sint-Maarten Vissenaken. 's Anderendaags werd hij in de toenmalige kerk begraven. Op 9 maart was hij in Vissenaken aangekomen, op terugweg van een pelgrimstocht naar de graven van de apostelen Petrus en Paulus in Rome. Zelf was hij afkomstig uit Ierland of Schotland. Hij behoorde alleszins tot de stam der Scoti; die zich in het begin van de vijfde eeuw vanuit Ierland ook in Schotland hadden gevestigd en het land de naam van hun stam gaven. Wij vertellen over de drie dagen die pelgrim Himelinus, de Scot, in Vissenaken doorbracht en Vissenaken bekend maakte "bij Scot en bij Latijn" zoals we in het Himelinuslied zingen.
9 maart
Het was vroeg lente in het jaar 631. Land en mensen ontwaakten uit hun winterslaap. Het land had er verlaten bijgelegen en de mensen hadden zich bij het haardvuur gewarmd. Maar nu werd alles anders. De winter was weggesmolten. In het bos richtten zich de kleine witte bosanemoontjes en de mensen kwamen weer de straat op. En voor Vissenaken betekende dat heel wat opnieuw mensen op straat te zien. Gelegen langs de grote heirbaan passeerden tal van reizigers door het dorp. Die vertelden dan in afspanningen over verre landen en adembenemende avonturen. Ook ruiters, hoog te paard gezeten, deden het dorp aan, vooral om het hooi dat ze er voor hun paarden konden krijgen. Vissenaken dankt er zijn eerste (oudste) naam aan: fenacum, gedroogd gras. Maar de lente van 631 deed hen niet uitzien naar de reizigers op doortocht. Ze vreesden hun komst. Want er was pest aangekondigd en deze dodelijke ziekte zou met de reizigers het dorp snel bereiken. De pest en de vrees dat Vissenaken er door besmet zou raken was op die 9de maart gespreksonderwerp op de pastorij van Sint-Maarten. De pastoor wees zijn huishoudster op de gevaren van besmetting. "Niemand uit je kruik laten drinken," had hij gezegd. "Zeker geen reizigers die zich bij de bron zouden ophouden". Zo had hij nog verduidelijkt. Terwijl de pastoor zijn huishoudster de les spelde, was pelgrim Himelinus al op de baan, op weg richting Vissenaken. Maar die morgen voelde hij zich niet wel. Nu eens liepen hem koude rillingen over de rug, en dan weer voelde hij zich bevangen in zijn schamele monnikspij. Hij hoopte om aan een bron zijn dorst te lessen. Hij zou wel iemand aan de bron vinden die hem uit een beker te drinken gaf, want ziek zijnde kon je niet aan de bron zelf drinken. Zo zou je de hele bron besmetten. Terwijl hij zo liep te denken, begaf de huishoudster van de pastoor zich op weg naar de bron om voor haar heer water te halen. "En niemand laten drinken," zo repeteerde ze bij zich zelf de wijze woorden van de pastoor. Ze kwamen ongeveer gelijktijdig aan de bron, de huishoudster met haar kruik. Himelinus met droge mond en rillend van de koorts. "Maagd, geef me een slokske water". bedelde de monnik. En zij, de woorden van haar heer pastoor indachtig, wees dit resoluut af.' Ze vertelde de pelgrim over de pest die in de streek was, en over de angst die haar heer had om besmet te raken. De vrome Himelinus heeft haar toen geruststellend toegesproken: "en dat haar heer gerust mocht zijn, en dat hij zich gezegend zou weten door de hemel". De hemelse woorden van de man deden de huishoudster de gestrenge woorden van haar pastoor vergeten en zij gaf de pelgrim te drinken. Eens terug thuis, dacht ze niet meer aan het voorval met de pelgrim. Maar toen de pastoor na een tijdje ook om een "slokje water" vroeg, stond het hele gebeuren haar weer voor de geest, en besefte ze dat ze naar haar heer niet had geluisterd. Op de meest stuntelige manier, zenuwachtig tot en met, bracht ze haar heer een glas water, zodat deze wel moest vragen wat er aan de hand was. "Met mij niets", stotterde ze. Maar toen de pastoor het glas water nam en het onderzoekend naar het licht hield, viel de huishoudster op de knieën en biechtte het hele verhaal. Toen, de pastoor had gedronken, - en latere vertellers verhalen dat hij bij het drinken van het water de smaak van wijn in de mond kreeg, - is hij onmiddellijk opgestaan en pelgrim achterna gegaan. Hij bracht hem naar de pastorij en bood hem aan om in de pastorij te overnachten. De pelgrim nam dit aanbod aan op voorwaarde dat hij in de schuur mocht slapen op een bussel stro.
10 maart
Met het licht van de dag verspreidde zich in Vissenaken het gerucht dat een vrome pelgrim bij de pastoor was gelogeerd. En dat hij alleen in de schuur had willen overnachten. En over het voorval bij de bron. En dat de pastoor toen hij van het water proefde, de smaak van wijn in de mond had. In de schuur van de pastoor rilde Himelinus nog steeds van hevige koorts. Toen de pastoor zijn vreemde gast kwam opzoeken, vertelde deze hem over zijn herkomst en zijn bedevaart naar het graf van de apostelen in Rome. Maar nu, zo zei hij, voelde hij dat hij zich moest klaarmaken voor een andere reis en vroeg de pastoor of hij hem wilde sterken met de genademiddelen van onze moeder de heilige Kerk. Toen heeft de pastoor hem het ziekensacrament toegediend.
Gedurende heel de dag leefde de pelgrim in de overpeinzingen van de pastoor. Hele fragmenten uit de heilige Schrift schoten hem te binnen, heilige woorden die hij zo op het leven van de man in zijn schuur kon leggen. Over het wegtrekken uit eigen land, over alles verlaten, vader moeder, akkers, over het op tocht gaan en vruchten voortbrengen. Hoe meer de pastoor er over nadacht, hoe duidelijker het hem werd dat hij in zijn schuur een heilige onderdak gaf. De kinderen die op die dag met hun moeder naar de bron gingen plukten spontaan witte anemoontjes voor de man die vanuit Rome nu in Vissenaken was aangekomen. Bij het vallen van de avond, viel ook de rust over Vissenaken, en de hoop op een nieuwe dag. Maar nog voor de nieuwe dag aanbrak, begonnen midden in de nacht de klokken te luiden, en liepen de pastoor en vele inwoners naar de kerk om te vernemen wat dit middernachtelijk gelui wel kon betekenen. Iedereen die bij de kerk kwam, wist het. De pelgrim. En de pastoor achterna liepen ze alle naar de schuur waar ze de pelgrim aantroffen, met op zijn gelaat de hemelse glimlach van de gelukzaligen. De pastoor knielde neer en de mannen namen hun klak af. De vrouwen begonnen met het opbaren en de kinderen die meegekomen waren haalden vlug hun ruikertjes witte bosanemonen en zette die bij het dode lichaam van Himelinus. Terwijl hij daar zo lag en al die mensen rondom hem begonnen allen te bidden.
11 maart
Toen de dag oplichtte kwamen nog meer mensen naar de schuur en naar de kerk om "de heilige", want zo werd hij al geëerd, te begraven. Iedereen vond, het maar normaal dat hij een graf kreeg in de kerk, vlak voor het zijaltaar. En daar werd hij ook neergelegd. Zijn graf is nooit vergeten., Vanaf die 11de maart 631 zijn mensen bij zijn graf komen bidden en, hebben ze aarde meegenomen van blij zijn graf om zich zo door de heilige beschermd te weten.
Toen pastoor Willelmus Van Tulder, Norbertijn, in 1646 de heilige ging opgraven, om het bewijs te leveren dat Himelinus wel degelijk in Vissenaken begraven lag, wist hij perfect waar hij graven moest. In februari begonnen heeft hij op 2 maart van hetzelfde jaar het gebeente van de heilige blootgelegd. Kardinaal d'Alsace, aartsbisschop van Mechelen heeft in 1725 de Sint-Maartenskerk bezocht en het jaar nadien de relieken erkend. Van dan af worden deze relieken in een houten reliekschrijn bewaard.
•
Schrijf in voor de Nieuwsbrief van Vissenaken
•
Activiteiten
in/rond Vissenaken
•